Beroep op rechtsgevolg geeft je de bewijslast én het bewijsrisico
Om een vordering toegewezen te krijgen, moet je feiten en omstandigheden stellen en bewijzen. Niet alleen is van belang te bepalen wélke feiten er gesteld moeten worden, maar ook, als deze worden betwist, wie deze moet bewijzen. Vaak wordt gezegd: wie eist, bewijst! Oftewel, als jij wil dat de wederpartij jouw factuur betaalt (jij eist), moet je eerst aantonen dat er een vorderingsrecht bestaat (jij bewijst).
Toch klopt dit niet helemaal. Feitelijk is het zo dat degene die zich op een rechtsgevolg beroept – nakoming (in dit geval betalen) – de rechtsfeiten moet bewijzen. Je krijgt dan de bewijslast en het bewijsrisico. Kun je de rechtsfeiten niet bewijzen of de betwisting van de wederpartij niet ontkrachten? Dan wordt de vordering afgewezen. Dat is de risicokant van de bewijslast. Het bewijsrecht zit dus complex in elkaar. Maar het is tóch leuk om twee soorten verweren uit te lichten.
Hij moet een lening terugbetalen
Het meest aansprekende voorbeeld is een casus waarin X stelt dat hij een geldleningsovereenkomst met Y is overeengekomen, die Y moet nakomen. X beroept zich op het rechtsgevolg (nakoming) en heeft de bewijslast en het risico. Stel: X heeft genoeg gesteld, en Y voert verweer.
Ik heb het geld gekregen
Y zou kunnen zeggen: ‘het was geen geldleningsovereenkomst, jij hebt mij dat bedrag geschonken’. Dat noemen we een zuivere betwisting. Y betwist het uitgangspunt van X, namelijk de stelling dat er een geldleningsovereenkomst bestaat uit hoofde waarvan X een vordering op Y heeft. In dit geval blijft de bewijslast en het bewijsrisico bij X. Die zal meer bewijs moeten bijbrengen om de rechter te overtuigen. Bijvoorbeeld door getuigen te horen, of door een deelbetaling van Y te overleggen.
Ik heb al betaald
Y kan ook als verweer voeren: ik heb al betaald. Bij dit verweer erkent Y het uitgangspunt van X: ‘er is inderdaad een geldleningsovereenkomst overeengekomen, die moet ik ook nakomen. Maar dat heb ik al gedaan’. Dit noemen we een bevrijdend verweer. Bij dit verweer gaan de bewijslast en het bewijsrisico over van X naar Y. Y beroept zich namelijk op een rechtsgevolg, het tenietgaan van de vordering van X door betaling. Slaagt Y hier niet in, dan moet de vordering van X alsnog toegewezen worden.